“zoals de vis
die in de weidse stroom zwemt
en rust in de diepte,
en zoals de vogel
die moedig vliegt tot in de hoge uitgestrektheid van de lucht,
zo voelt ze dat haar geest
zich vrij beweegt in de weidsheid
en de diepte
en de uitgestrektheid
en de hoogte van de minne”

Wie is toch die Beatrijs van Nazareth,
die mensen achthonderd jaar later nog kan boeien
door haar ‘Seven manieren van heileger Minnen’
en door haar ‘Vita’, haar levensverhaal,
samengesteld door de biechtvader van de abdij Nazareth
op basis van Beatrijs’ aantekenboek?
Zij is een vrouw, gefascineerd en gegrepen door de liefde tot God,
die weet hoezeer zijzelf door Hem wordt bemind.

Beatrijs wordt geboren in 1200 in Tienen. Haar ouders zijn gegoede burgers. Beatrijs is de jongste van zes kinderen en de lievelingsdochter van haar vader Bartholomeüs.

Als vijfjarige kent zij de psalmen uit het hoofd en haar moeder Geertrui wil haar dan al naar school sturen. Toen haar moeder echter twee jaar later sterft, vertrouwt haar vader haar toe aan een groepje begijnen te Zoutleeuw, waar zij wordt onderwezen in de ‘artes liberales’ van die tijd en waar ze ook Latijn leert.

Op tienjarige leeftijd vinden we haar in de kloosterschool van de abdij Bloemendael, nabij Waver, waar ze haar verdere intellectuele vorming ontvangt. Haar vader beheert de pachtgelden en andere inkomsten van deze abdij. Het is een benedictinessenabdij die, onder de leiding van abdis Genta en met de steun van Beatrijs’ vader, overgaat naar de cisterciënzerorde, een overgang die in 1218 officieel goedgekeurd wordt. Op vijftienjarige leeftijd vraagt ze om daar novice te mogen worden. Ze wordt toegelaten. Een jaar later, op 16 april 1216 doet ze professie. Kort daarna wordt Beatrijs naar Rameia gestuurd om zich te bekwamen in de schrijfkunst en de verluchtingskunst in het beroem­de scriptorium. Hoewel Beatrijs’ verblijf daar slechts een jaar duurt, wordt het een belangrijke periode voor haar. Zij ontmoet daar Ida van Nijvel met wie zij een diepe geestelijke vriendschap sluit, die duurt tot Ida’s overlijden in 1231. Ida is slechts drie jaar ouder dan Beatrijs, maar ze beschouwt haar toch als haar geestelijke moeder.

Wanneer Beatrijs na haar verblijf terugkeert naar Bloemendael, hebben haar vader Bartholomeüs en haar broer Wicbert zich als lekenbroeders verbonden met de abdij. Haar zussen Christina en Sybille waren in 1215 toegetreden tot dezelfde abdij.

In 1221 wordt het klooster Maagdendael voor monialen te Oplinter gesticht. Beatrijs wordt daar, met vader, broer en zussen en enkele andere communiteitsleden naar toe gezonden.

 In 1235 begint haar vader andermaal aan de plannen voor een nieuwe stichting, de cisterciënzerinnenabdij Nazareth, gelegen bij Lier. In 1236 verzoekt de abdij, gelijktijdig met die van Soleilmont, om opgenomen te worden in de Orde van Cîteaux.

In mei van datzelfde jaar verhuist Beatrijs met haar medezusters, haar vader en broer naar het nieuwe klooster. Er komen spoedig nieuwe kandidaten. Beatrijs wordt aangezocht om hun novicenmeesteres te zijn.

Een jaar na aankomst wordt er een abdis gekozen en Beatrijs wordt tot priorin benoemd. Ze blijft dat ambt vervullen tot aan haar dood. Op Kerstmis 1267 wordt ze ziek en op 29 augustus 1268 overlijdt ze. Ze is achtenzestig jaar oud.

Omstreeks 1250 redigeert Beatrijs haar ‘Seven manieren van heileger Minnen’, haar groots avontuur met de Minne, haar spiritueel avontuur met God. Ze kijkt op haar leven terug en componeert van daaruit haar minnelied.

In de daaropvolgende eeuwen is dit werk meermaals hertaald geworden en is het de inspiratie geweest voor studies, boeken en liederen.

Abdij Nazareth Brecht